Blog

Standbeeld

Op Paaszondag eet ik een gekookt ei, maak een foto van het beeld in de tuin en stuur het met een paasgroet de wereld in. Ik praat wat tegen de eendenfamilie die in de sloot achter het huis met hun tot drie kuikens geslonken kinderschare voorbijdobbert, schrijf aan mijn roman en dagboek en loop naar de bijenkasten verderop op het terrein waar ik de afgelopen week vaker een imker aan het werk heb gezien. Een van mijn personages is hobby-imker en ik wil wat informatie inwinnen over het houden van bijen.

Bij de poort tref ik Abe, een oudgediende op Amstelglorie, die me vertelt dat er twee bijenverenigingen op Amstelglorie actief zijn, met verschillende soorten bijenvolkjes. Hij geeft me het telefoonnummer van een van de imkers, Katja. Ik zal haar snel bellen. ’s Middags maak ik een rondje op de fiets langs de Amstel naar Ouderkerk aan de Amstel en langs de andere kant van de rivier weer terug. Er heerst grote bedrijvigheid op en langs het water: talloze bootjes tuffen voorbij, roeiboten van de vele verenigingen die langs de Jan Vroegopsingel hun thuishaven hebben, kanovaarders, sloepjes. Vanaf een bankje aan de oever observeer ik de activiteiten op de gemotoriseerde bootjes: veelal families en vriendengroepen die losjes gedrapeerd aan dek hangen, flesje bier of glaasje rosé in de hand, acteurs zonder tekst in een bewegend decor, de vlag met drie kruisen lusteloos wapperend op deze windluwe dag.

De hele weg tussen Amstelglorie en Ouderkerk zijn honderden vissers in de weer met hun materialen. De mannen, want dat zijn het zonder uitzondering, hebben hun auto’s en busjes in de berm geparkeerd, veelal bedrijfswagens van hoveniers, klusjesmannen, loodgieters, installatie- en elektrobedrijven. Zou er een correlatie bestaan tussen deze ambachtelijke beroepen en de liefde voor vissen? Tegen drieën beginnen ze massaal hun gear in te pakken. Ik sta versteld hoeveel spullen ze bij zich hebben, bewaarbakken, fuiken, hengels in hoezen, en een soort opvouwbare barbecue. Zouden ze op een exquise soort Amstelzalm vissen die ze meteen na vangst roken in die apparaten? Ze werken in koppels en ik spreek een van hen aan om te horen wat toch die grote vreemde stellages zijn. De man lacht en zegt in onvervalst Amsterdams dat het stoelen zijn, die je waterpas kunt stellen, want ik denk toch zeker niet, wijffie, dat hij ’s ochtends een koude kont riskeert, als de kou van de nacht optrekt en het gras nog nat is?

Het zijn sportvissers die vandaag een wedstrijd hebben. In de fuiken die nog in het water liggen bewaren ze de vangst van de dag, witvis, baarzen het liefst, want die zijn het zwaarst. De winnaar is degene met de meeste kilo’s op de weegschaal. Er rijdt een dikke auto langs met iemand van het wedstrijdcomité; de buit gaat gewogen worden. De wedstrijd bestaat uit twee delen: volgende week zitten de koppels op andere plekken, zodat er een zo eerlijk mogelijke verdeling van kansen is. Op mijn vraag of er ook vrouwen zijn die meedoen, zegt hij lachend: ‘Veels te weinig!’

’s Avonds bereid ik een eenvoudig maal in mijn keukentje en eet het buiten op. Ik lees tussendoor in de schitterende biografie van Andreas Burnier, pseudoniem van Irma/Ronnie Dessaur, die iemand in de boekenkast van het Wolkershuisje heeft achtergelaten. Het is een vuistdik, fascinerend relaas geschreven door Elisabeth Lockhorn, over deze wetenschapper, criminoloog, feministe, schrijfster/dichter, transgender avant la lettre. Van 1973 tot 1988 was Dessaur hoogleraar criminologie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen en ik baal er met terugwerkende kracht van dat ik in de jaren 80 – toen ik zelf in Nijmegen studeerde – nog geen weet had van haar bestaan, anders had ik zeker haar spraakmakende lezingen bezocht.

Ik verheug me nu elke dag op het moment dat ik na het schrijven verder kan lezen in haar boeiende levensloop (Wolkers zal me deze zijstap vergeven, hoop ik). Ze heeft als Joods meisje in de oorlog op zestien verschillende adressen ondergedoken gezeten, en mijn ogen worden groot als ik lees dat ze ook bij kweker De Groot in Heerde heeft gezeten, familie van een jaren geleden naar de VS geëmigreerde vriendin van mij. Ik maak een foto van de passage en app haar die door. Vrijwel direct laat ze weten dat ze het bericht heeft doorgestuurd naar de verwanten op de Veluwe en een paar dagen later hoor ik dat het heel wat stof heeft doen opwaaien. Het blijkt inderdaad dezelfde familie.

De zomerse dagen rijgen zich aaneen; achter het huis aan de overkant van de sloot zie ik elke dag kinderen boven het groen verschijnen en verdwijnen, verschijnen en verdwijnen. Ze zijn aan het trampolinespringen. Het doet me denken aan die eindeloze zomerse dagen waarop je als kind buiten speelde tot je moeder je in de late schemering binnenriep. Toch het boek Waarom het leven sneller gaat naarmate je ouder wordt van Douwe Draaisma, hoogleraar geschiedenis van de psychologie, weer eens herlezen, want hoewel de dagen traag voorbij gaan, vliegen ze voorbij.