Blog

honing blog

Ik leef in een soort tijdsvacuüm. Duik elke dag in mijn verhaal, schrijf aan mijn blog, lees, eet, schrijf, lees, slaap, verschijn en verdwijn in de spiegels van mijn tijdelijke spiegelpaleis.

Vanaf mijn werkplek aan het raam heb ik mooi uitzicht op de tuin. Af en toe beweegt er iets aan de overkant; iemand schuift door het struikgewas, gewapend met snoeischaar, schoffel of spade. Dat beeld van bukkende mensen die met tuingereedschap in de weer door de perken scharrelen, is zo typisch voor de volkstuincultuur op Amstelglorie. Hoewel er geen twee van de 440 tuinen op het complex identiek zijn, evenmin als hun eigenaren, is de liefde voor de natuur een gemeenschappelijke deler.

Het complex voorziet in een enorme behoefte van stadsbewoners om een eigen groene plek te hebben. Geen wonder dus dat er zeer actief geageerd wordt tegen elk plan om Amstelglorie tegen de vlakte te gooien en de vastgoedmagnaten de vrije teugel te laten.

Ook voor de vogels is dit stuk land -omgeven en doortrokken van slootjes- een paradijs, een klein Venetië aan de Amstel. Ik ben geen kenner, maar na twee weken zie ik wel hoeveel verschillende soorten door al deze schakeringen groen worden aangetrokken en hoor ik hoe divers hun gezang is. Soms heb ik het geluk om de trage, majestueuze vleugelslag van een laag overvliegende blauwe reiger te aanschouwen. Zijn roep daarentegen klinkt als het onmachtige gekef van een schoothondje, een vervreemdende combinatie.

Het woord zangklok schiet me te binnen als ik op een ochtend al om 5.00 uur wakker word en de eerste vogels zich melden. Verschillende soorten beginnen op verschillende tijden met zingen. Deze opeenvolging van vogelzang heeft een vaste volgorde. De zangklok is het duidelijkst in het voorjaar als de vogels hun territorium afbakenen of een partner willen aantrekken. Ik google ‘zangklok’ en noteer van Wikipedia:
vanaf twee uur voor zonsopkomst: nachtegaal, boomleeuwerik, paapje, veldleeuwerik, gekraagde roodstaart, zwarte roodstaart, kwartel, grote lijster, merel, fazant, roodborstje, zanglijster en koekoek.
Eén uur voor zonsopkomst: heggenmus, geelgors, winterkoninkje, boompieper, koolmees, staartmees, tuinfluiter, vink, tjiftjaf, boomkruiper en ijsvogel.
Een half uur voor zonsopkomst: pimpelmees, matkop, glanskop, zwartkop, grauwe vliegenvanger, houtduif en groene specht.
Rond en na zonsopkomst: kneu, spreeuw, Vlaamse gaai, grote bonte specht, putter, Europese kanarie, groenling en fluiter. Wat een suggestieve namen! Jan Wolkers vergeleek zijn medemensen geregeld met dieren; zou hij in zijn volkstuincollega’s ook wel eens een matkop, een glanskop, een roodborst, groenling of een pimpelmees hebben gezien?

.

Herman, de fotograaf, komt langs. Hij maakt auteursportretten van alle schrijvers in het Wolkershuisje. Eigenlijk zou ik het liefst met een bos rabarber in mijn armen gefotografeerd willen worden, naar analogie van de prachtige foto van Karina die aan de muur in het huisje hangt, maar er groeit zo vroeg in het jaar nog niets eetbaars in de tuin. Aangezien Wolkers ook veel met transparantie, reflecties en spiegelingen werkte, vinden we beiden de foto waarbij ik achter het bureau sta, van buiten gefotografeerd door het raam met de tuin erin weerspiegeld, het mooist.

’s Middags heb ik een afspraak met Katja en Tine, twee imkers op Amstelglorie. We drinken eerst thee terwijl ze vertellen over de bijen en vervolgens mag ik in het grootste pak –van imker Paul – mee naar de kasten. Ze beheren twee bijenvolken, hebben vorig jaar wel 80 kilo honing geoogst die verkocht wordt op Amstelglorie. Tine waarschuwt, want het volkje kan behoorlijk agressief zijn, maar ik weet me hermetisch dichtgeritst in mijn pak en beschermd door leren handschoenen en volg hen naar de kasten. Rillingen trekken in golven over mijn rug als we eenmaal omringd zijn door duizenden zoemende bijen; ze botsen tegen het gaas voor mijn gezicht aan en even voelt het alsof er toch een paar onder het net doorgekropen zijn en in mijn pak zitten. Ik weet een lichte paniek te bedwingen en volg Tine en Katja in hun bedaarde, rustige bewegingen.

Er wordt weinig gesproken, ze willen de rust van de bijen zo min mogelijk verstoren. Tine licht een kast op en Katja legt snel een meegebrachte theedoek over de bijen die nu ineens aan het daglicht worden blootgesteld. Met een plantensproeier spuit ze water over de theedoek; het houdt de bijen rustig en biedt verkoeling op deze warme dag. ‘We gebruiken deze methode in plaats van de balgberoker met bijentabak die imkers vaak hanteren, omdat dat diervriendelijker is.’ Voorzichtig schuift Katja de theedoek opzij en Tine wrikt met een honingbeitel een bijenraam uit zijn sponning en houdt hem omhoog. Goedkeurend gemompel. ‘Kijk eens hoe mooi,’ wijst Katja. De bijen maken met was uit eigen lichaam de raten, perfect gevormde, zeshoekige cellen, die dienen als broedkamer voor de eitjes die de koningin legt, wel 1200 op een dag. Binnen enkele dagen veranderen de ‘eitjes’ – die de vorm van een rijskorrel hebben – in kleine wormpjes, die binnen drie weken uitgroeien tot bijen. Er stijgt een bedwelmende geur van honing en was op uit de kasten. Het voelt alsof ik op verboden, bijna heilig terrein ben, zo midden tussen de zwermen. Gefascineerd kijk ik naar de handelingen van de imkers, die geroutineerd en liefdevol hun volkje inspecteren. ‘Er wordt wel gezegd dat een bijenvolkje één organisch lichaam is, bestaande uit talloze delen, de bijen, die niets anders doen dan keihard werken, dag en nacht. Allemaal vrouwtjes,’ vertelt Katja ‘En wat doen de mannetjes?’ vraag ik. Ze kijkt me lachend aan door het gaas en zegt: ‘Tja, de mannen, die darren.’
Als ik aan het einde van de middag met een ‘snoeperijtje’, een bakje met verse honing nog in de raat, weer terug ben op mijn tuin zoals de Amstelglorianen het noemen, besef ik dat de tijd vloeibaar als honing is geweest: ik heb ruim twee uur tussen de bijen verkeerd.